ATLETIEK IN OORLOGSGEBIED

Geplaatst op 14 augustus 2015 door Jef Abbeel
 Atletiek in oorlogsgebied
Dit boek vertelt  het tragische levensverhaal van hardloopster Samia Ysuf Omar (1991-2012). 
Ze woont in Mogadishu, Somalië, in een zeer arm gezin met 7 kinderen die samen één kamertje  delen.Op haar achtste jaar droomt ze al van de Olympische Spelen. Haar groot voorbeeld is Mo Farah, die grotendeels in Engeland opgroeit. Samia traint in de stofferige straten van haar stad, die gecontroleerd wordt door Al-Shabaab, fundamentalisten die tegen vrouwen en tegen sport zijn. 

Eén keer per jaar is er een loopwedstrijd door de straten van de stad, tussen de huizen vol kogelgaten als gevolg van de bijna permanente gevechten tussen de milities. Bij haar eerste deelname wordt ze 8e, haar vriendje en “trainer” Ali 149e. Deze verdwijnt nadien en wordt lid van Al-Shabaab.
 
Geleidelijk aan haalt ze eerste plaatsen en legt ze zich toe op de 200 m. Op een dag (er wordt niet gezegd wanneer) besluit Al-Shabaab dat vrouwen enkel nog op straat mogen komen in zwarte  boerka, waarbij enkel de ogen te zien zijn. Ook lopen moet met boerka, ondanks de hitte. Ze traint dan meestal ’s nachts in een slecht stadion. Ze krijgt een chronometer, ze merkt dat ze 16”32 loopt op 100 en 32”90 op 200 en ze beseft dat ze veel moet verbeteren. 
 
Op haar 15e maakt ze voor het eerst een lange nachtelijke busreis naar Hargeisa. Hoewel ze niet geslapen heeft, wordt ze nationaal kampioen op 100 en 200 m, in 15”83 en 32”77. De terugreis duurt 21 uur. Kort daarna komt een man van het Somalisch Olympisch Comité haar vragen of ze atleet wil worden. Ze mag in buurland Djibouti gaan  lopen tegen echte atletes en wordt 6e van de 8.
 
In oktober 2007 vlucht  haar zus naar Europa: ze kan de terreur van Al-Shabaab niet langer aan. In 2008 mag Samia naar de Olympische Spelen, samen met nog één ander atleet : Abdi Said Ibrahim. Haar eerste droom is vervuld. Ze ziet voor zichzelf drie doelen : presteren op de Spelen, de Somalische vrouwen bevrijden uit de slavernij waaraan ze door hun mannen onderworpen worden en haar land bevrijden van de oorlog.
 
In Beijing is ze onder de indruk van het geweldige vliegveld en van het hotel. Op 8 augustus maakt ze de openingsceremonie  mee: met hun twee zijn ze de kleinste delegatie.  Op 19 augustus loopt ze de series van de 200 m. Ze is de kleinste, jongste en magerste De andere atletes zoals Veronica Campbell zijn veel krachtiger en ook veel mooier en functioneler gekleed. Samia eindigt als laatste, in 32”16, op 10 seconden van Campbell. Toch krijgt zij het meeste applaus en een pak journalisten rondom zich. Abdi eindigt op de 5000 m als 37e, in 14’21”58.
 
Na haar thuiskomst, krijgt ze ineens veel brieven van vrouwen uit vele Islamitische landen, die haar bewonderen omdat ze ongesluierd gelopen heeft. Ze blijft trainen, maar beseft dat haar prestaties niet zullen verbeteren in die omstandigheden: geen trainer, te weinig eten, te veel miserie en gevaar.

Op een zeker moment besluit ze samen met de Amerikaanse journaliste Teresa Krug om het gevaarlijke Somalië te verlaten en in Ethiopië te gaan trainen bij Eshetu Tura. Die heeft nog elf andere Somalische en Ethiopische atletes onder zijn hoede. Maar zo lang ze geen papieren uit Somalië krijgt, mag ze over dag niet meetrainen. Ze traint dan ’s nachts. Dat houdt ze maanden vol.
 
Op 15 juli 2011, ze is dan net 20 geworden, besluit ze om naar Europa te vluchten, met de hulp van dure en ongenadige mensensmokkelaars. Daar wil ze zich voorbereiden op de Olympische Spelen van Londen. Het wordt een verschrikkelijke en eindeloze tocht door Soedan en de Sahara. Op een dag heeft ze zoveel dorst dat ze van een kraan dringt, hoge koorts en dysenterie  krijgt en bijna sterft. Op 12 oktober belandt ze in Libië. Ze reist  van de ene gevangenis naar  de andere. Met geld dat haar zus uit Finland overmaakt, kan ze telkens opnieuw de smokkelaars betalen. 
 
Op 15 december 2011 bereikt ze Tripoli, de verzamelplaats van illegalen uit heel Afrika. Na een zoveelste betaling vertrekt ze met een overvolle boot richting Italië. De boot valt stil op de derde dag. Een Italiaans schip weigert hen op te pakken. Samia springt in zee en wil er naartoe zwemmen, maar ze verdrinkt op 2 april 2012. De Olympische Spelen haalt ze dus niet meer. Mo Farah wel: die wint er zowel de 5000 als de 10.000 m.
 
De stijl van het boek is eenvoudig. Er is afwisseling tussen rust en spanning. Samia straalt kracht en vastberadenheid uit, ondanks het verlies van haar vader die vermoord wordt, van haar zus die vlucht en van haar vriend die de kant kiest van Al-Shabaab.  Als lezer krijg je permanent een gevoel van een hopeloze strijd tegen allerlei overmacht. 
 
Het boek stemt tot nadenken over de eindeloze stroom vluchtelingen die hun geluk in Europa willen zoeken en over de omstandigheden waarin vooral vrouwelijke atleten moeten leven en trainen in arme en  Islamitische landen. Het mist een kaart van Somalië en een woordenlijst van de vele Somalische woordjes die erin staan. Nog een detail: de vertaalster spreekt telkens over “lanen” i.p.v. banen op een piste.
 
 
Giuseppe Catozella 
De geur van vrijheid.
Vertaling van : Non dirmi che hai paura (Zeg me niet dat je bang bent).
Uitgeverij De Geus, Breda, 2014.
286 p.; ISBN 978 90 445 3300 2
€20.
 
 
 
Bericht geplaatst in: artikel, boekrecensie