DE SMALLE MARGES VAN EEN GEDOOGKABINET

Geplaatst op 28 februari 2012 door Herman Hiemstra
De smalle marges van een gedoogkabinet
Bij een ‘gedoogkabinet’ en een minderheidskabinet lijken de beleidsmarges smal.
Foto: Het Binnenhof in 1907
Bron: Geheugen van Nederland

Toen het kabinet Rutte (VVD-CDA) in oktober 2010 aantrad, zorgde het direct voor een unicum in de naoorlogse Nederlandse politieke geschiedenis. Slechts door het maken van  'gedoogafspraken' met een derde partner (PVV) kwam men aan een meerderheid in de Tweede Kamer. Bij een ‘gedoogkabinet’ en een minderheidskabinet lijken de beleidsmarges smal. Dat maakt het functioneren bij voorbaat moeilijk. Wordt daar dan bewust op aangestuurd? Dat niet, maar soms leiden verkiezingen tot deze uitkomst. Zoals bij de verkiezingen van 1905. 
 
Door de zwakke prestaties van het kabinet Kuyper leed zijn Anti-Revolutionaire Partij (ARP) een nederlaag. De grote tegenstrevers – de liberale partijen – slaagden er niet in om voldoende zetels te halen. Formateur Goeman Borgesius, de leider van de Liberale Unie, had de twijfelachtige eer een kabinet te formeren, maar wilde om politieke redenen zelf geen premier worden. Na overleg wist hij partijgenoot Theo de Meester (geen politicus, maar financieel specialist en vice-president van de Raad van Nederlandsch-Indië ) te interesseren voor de functie.
 
De Meester wordt premier van het ‘kabinet van kraakporselein’. Een uitdrukking waarmee het kwetsbare karakter van de samenwerking binnen het kabinet wordt omschreven. Het minderheidskabinet bestaat uit liberale en vrijzinnig-democratische ministers, aangevuld met twee onafhankelijke kandidaten. Met uitzondering van zijn defensiebeleid weet de regering zich in de Tweede Kamer gedoogd door de sociaaldemocraten van Troelstra. Specifiek voor defensieaangelegenheden zoekt men de steun van christelijke politici. En komen er resultaten? Nee, die blijven uit.
 
Dat heeft allereerst te maken met de wankele parlementaire steun voor het nieuwe kabinet. Bij zijn aantreden weet het kabinet De Meester zich verzekerd van de steun van 35 Kamerleden van de Liberale Unie en de Vrijzinnig-democratische Bond  (op een totaal van 100 kamerzetels). Maar de Vrije Liberalen steunen het kabinet niet. Bij het debat over de regeringsverklaring spreekt SDAP-leider Troelstra pessimistische woorden: “Een gebouw zonder stijl, licht en luchtig, opgetrokken uit halve-steens-muurtjes; de deuren hangen niet eens goed in de hengsels; men is er aan weer en wind blootgesteld – revolutiebouw!”
 
De manier waarop de nieuwe minister-president aan het werk gaat, wordt positief beoordeeld. In de parlementaire journalistiek van die tijd wordt De Meester wel omschreven als ‘een ouderwets type vriendelijke schoolmeester, die door zijn betrouwbaarheid en eerlijkheid bij iedereen respect afdwingt.’
 
Maar de premier mist politieke steun. Daarom krijgt zijn kabinet vrijwel niets voor elkaar. Het tot stand komen van de Wet op de arbeidsovereenkomst (1907) is feitelijk de enige prestatie van dit kabinet die het vermelden waard is. Van ambitieuze plannen rond de hervorming van de belastingen en de uitbreiding van het kiesrecht komt niets terecht. Bij pogingen om de structuur van het leger te hervormen, komt het kabinet in grote problemen.
 
Minister van Oorlog Henri Staal wil het permanente deel van de Nederlandse strijdkrachten vervangen door een ‘volksleger’ naar Zwitsers voorbeeld. Alle ‘weerbare’ mannen van Nederland moeten dan enkele maanden dienst te doen.
Dit plan leidt  tot voor die tijd ongemeen felle debatten in het parlement. Op 21 december 1906 overleeft het kabinet amper de stemming in de Tweede Kamer. Later wijst de Eerste Kamer de plannen alsnog af. Als  het kabinet wil aftreden, weigert koningin Wilhelmina hierop in te gaan. Slechts minister Staal vertrekt.

Pogingen om een rechts kabinet te vormen, waarbij Eerste Kamervoorzitter J.E.N. Schimmelpenninck van der Oye als informateur optreedt, mislukken. Ook een poging van Cort van der Linden om een extraparlementair kabinet te vormen loopt op niets uit. Hierop trekt het kabinet zijn ontslagaanvraag in.  De begroting van de nieuwe minister van Oorlog (Van Rappard) wordt één jaar later – op 21 december 1907 – door de Tweede Kamer verworpen met 53 tegen 38 stemmen. Het kabinet treedt daarop alsnog af.
 
Van 24 december 1907 tot en met 11 februari 1908 regeert het kabinet door in demissionaire status. Daarna is het definitief voorbij. De Meester is daarna nog Kamerlid, gemeenteraadslid van Den Haag en hoofdredacteur van Het Vaderland. In 1917 wordt hij lid van de Raad van State. Hij overlijdt in 1919.
 
Het minderheidskabinet De Meester had te weinig steun om krachtig te kunnen regeren. Vooral de verdeeldheid tussen de liberale partijen speelde de regering parten.

Verder lezen op geschiedenis.nl:
Dossier van Colijn tot Kok

Verder lezen elders:
PDC over Over De Meester

Parlement.com over de Liberale Unie

Parlement.com over Schimmelpenninck van der Oye 

Parlement.com over verschillende soorten kabinetten
 
 
 
Bericht geplaatst in: artikel