VERSLAAFD AAN KUNST KOPEN

Geplaatst op 19 januari 2011 door Lucia Hogervorst
Verslaafd aan kunst kopen
Vrouwen staan bekend om hun tic voor schoenen en tassen, maar dames als Catharina de Grote hadden een voorkeur voor kunst. Met kunst kun je imponeren, maar voor de aankoop heb je wel een dikke portemonnee nodig!
Detail van het Catharina de Grote Ei, Fabergé, 1914, collectie Hillwood Museum, Washington.

Van oudsher zijn mannen verzamelaars van kunst, vrouwen niet. Dames werden niet geacht over kunst te kunnen meepraten. Toch hebben veel vrouwen zich er door de eeuwen heen mee bezig gehouden. Was het in de achttiende eeuw nog het terrein van keizerinnen, vorstinnen en prinsessen, later groeide het uit tot het terrein van vrouwen die zelf fortuin hadden gemaakt.


Keizerinnen, vorstinnen en prinsessen

De Russische keizerin Catharina de grote (1729 – 1796), nazaat van sterk verarmde Duitse adel, gaf haar ambassadeurs instructie complete schilderijenverzamelingen als bulkgoederen naar Sint Petersburg te verschepen. Ze kocht de bibliotheken van Voltaire en Diderot, en bestelde bij Wedgwood het 944-delig ‘Frog’- servies, dat beschilderd was met honderden Engelse, arcadische landschappen, vol parken en paleizen, kloosters en kastelen. Alleen al in het jaar 1769 vonden 600 schilderijen van Vlaamse, Hollandse en Duitse meesters hun weg naar Rusland, waaronder werken van Rembrandt, Rubens, Poussin en Watteau. Bij haar dood stond de balans op 3926 schilderijen, en liet ze bovendien tienduizenden cameeën na, want ze had nu eenmaal ‘cameeënkoorts’.

Veel koopgrage 18e-eeuwse vorstinnen en prinsessen besteedden een vermogen aan de stoffering van hun paleizen, aan geschilderde miniaturen, aan botanische tekeningen, maar ook aan rariteiten als mummies en struisvogeleieren. Ter verfraaiing van Buckingham House en Windsor Castle kocht de Engelse koningin Charlotte (1744 – 1819) zoveel meubelstukken, ivoren curiosa, juwelen, boeken, tapijten en portretten van Thomas Gainsborough, dat veilinghuis Christie’s na haar dood 35 dagen nodig had om al haar bezittingen te kunnen veilen. Maar met die aanschaf van veelal prachtige kunst hoorden de dames nog niet tot de groep van autonome verzamelaars. In kunsthandel en musea maakten mannen de dienst uit, vrouwen werden niet geacht over kunst te kunnen meepraten.

Well-to-do ladies


Met een bredere visie, een degelijk beleid en deskundigheid werd verzamelen pas echt interessant. Isabella Stewart Gardner (1840 – 1924), een well-to-do dame uit New York, had zo'n visie. Op haar lange reizen had ze al heel wat kunstkennis opgedaan, maar toen ze echt ging verzamelen liet ze zich door de grote renaissancekenner Bernard Berenson influisteren. Stewart Gardner verwierf onder meer schilderijen van Holbein, Titiaan en Velasquez. Ze wist bovendien haar mannelijke concurrenten als Henry Clay Frick en J. Pierpont Morghan voor te blijven. Zij waren weliswaar rijker, maar Stewart Gardner kocht dankzij Berenson eerder en voor een scherpere prijs. Het verzamelen was echt menens voor haar: ze ging zelfs sober leven om verdere aankopen en de bouw van een museum te kunnen financieren. Dat lukte haar ook, want een breed publiek kan nu genieten van haar verzameling in het Isabelle Stewart Gardner Museum in Boston.

De parallel met de Nederlandse Helene Kröller-Müller (1869 – 1939) is duidelijk. Dankzij de winsten die haar echtgenoot Anton Kröller in handel en scheepvaart boekte, verzamelde zij in hoog tempo een rijkgeschakeerde laat 19e- en 20e-eeuwse collectie bij elkaar, met als kern honderden schilderijen en tekeningen van Vincent van Gogh. Ook zij liet zich bijstaan door een mannelijke kunstkenner, de kunstpedagoog, - criticus en schilder H.P. Bremmer. De van oorsprong Duitse Helene stortte zich bovendien met ‘gründliche Tüchtigkeit’ op het aankopen, optrekken, verbouwen en inrichten van villa’s, landgoederen en boerderijgebouwen. Onder het motto ‘wie betaalt, bepaalt’ dreef ze architect H.P. Berlage, de ontwerper van jachtslot Sint Hubertus op de Hoge Veluwe, tot wanhoop met haar eindeloze bemoeienis. Berlages vriend en dichter Richard Roland Holst noemde mevrouw Kröller-Müller het prototype van ‘aanstellerige kunstminnende vermogende dames’. Maar aan al dat kunst kopen kwam een eind, toen de firma Müller & Co. door de crisis en financieel wanbeheer in zwaar weer terecht kwam in de twintiger jaren. Even dreigde gedwongen verkoop van de collectie, maar de Nederlandse staat ontfermde zich tegen een relatief geringe investering over het landgoed op de Hoge Veluwe en de waardevolle kunstcollectie. En zo kon Helene toch in 1938 het naar haar vernoemde Kröller-Müllermuseum openstellen, het eigen ‘museumhuis’ waar ze zich zo tomeloos voor had ingezet.

Kunsteducatie

Vrouwen als Abby Aldrich Rockefeller (1874 – 1948) en Mary Quinn Sullivan (1877 – 1939) wilden met hun kunstverzameling hun landgenoten overtuigen van het spirituele belang van beeldende kunst, hen leren hoe het kijken naar en genieten van schilderijen en beeldhouwwerken je kon verrijken. Kunsteducatie avant la lettre dus! Dat doel had Helena Rubinstein (1871 – 1965) zeker niet. Zij startte ooit met de verkoop van een simpel zalfje, en ontwikkelde een cosmeticabedrijf met 30.000 werknemers en verwierf een eigen vermogen van 100 miljoen dollar. Rubinstein had een heel eigen kijk op kunstinvesteringen. Ze verzamelde aanvankelijk zelfportretten van zichzelf, later Afrikaanse etnografica, maar ook klassiek moderne, Europese schilderkunst. Toen de boel onder de hamer ging, noemden haar vrienden haar bezittingen ‘bizarre rather than beautiful’. Misschien doelden ze daarbij op haar poppenhuis van 24 kamers, dat de ontwikkeling van binnenhuisarchitectuur visualiseerde. En in dat bizarre leek Rubinstein toch weer op de 18e-eeuwse vorstinnen en prinsessen.

Dit artikel is gebaseerd op het boek Great women collectors van Charlotte Gere en Marina Vaizey. Voor het tekstdeel over Helene Kröller-Müller is onder andere gebruik gemaakt van het Biografisch Woordenboek van Nederland.
Bericht geplaatst in: artikel