WEG MET DE VLOOTWET!

Geplaatst op 18 december 2010 door Folkert Anders
Weg met de Vlootwet!
Bezuinigingen op defensie zijn actueel, maar het verschijnsel is van alle tijden. Hier leest u over de Vlootwet van 1923.

De verdediging van Nederlands-Indië ter zee (1913-1923) en de rol van de Vlootwet. Uiteraard is de beëindiging van de Eerste Wereldoorlog voor Nederland reden geweest om de vloot te verkleinen. De pacifistische golf die na de oorlog Nederland overspoelde miste haar uitwerking niet. Er werd ook geprobeerd om de verzwakking van de vloot tegen te gaan. 

Inleiding
.
De uitgaven voor defensie staan vandaag de dag onder druk. De ene partij wil nog meer bezuinigen op de krijgsmacht dan de andere. Ook de Marine moet opnieuw inkrimpen. Dit is niet nieuw. In de jaren 20 van de vorige eeuw debatteerden politici ook al over de voor- en nadelen van een grote marine en ook in deze periode was een grote omvang van de zeemacht geen vanzelfsprekendheid.
 In dit bescheiden artikel zal ik een beeld schetsen van de Nederlandse marine in de periode 1913-1923. In het bijzonder zal ik laten zien hoe nagedacht werd over de verdediging van Nederlands Indië en specifiek welke rol de zogenaamde Vlootwet hierin speelde.
 Ik zal achtereenvolgens de internationale situatie beschrijven om een idee te geven in welke tijd een en ander zich afspeelde. Hiernaast zal ik kort de nationale context beschrijven, om aan te geven met welke binnenlandse factoren de achtereenvolgende kabinetten rekening moesten houden, naast hun zorg voor de marine. Vervolgens schets ik de omvang en samenstelling van de marine in Nederland en in de Indische archipel. Hierna schets ik het verloop van de ontwikkeling van wetgeving inzake marine-aangelegenheden, ofwel de ideeën van verschillende commissies in deze en de ontwikkeling van de zogenaamde Vlootwet.

Internationale Context.
In 1913 stond Europa aan de vooravond van de grootste oorlog uit haar geschiedenis. In de ons omringende landen waren de politici en krijgsheren bezig zich tot de tanden te bewapenen met de nieuwste en dodelijkste instrumenten. Slechts enige tijd nadat Gravilo Princip de lont in het kruidvat stak ontbrandde de strijd tussen de legers van Von Moltke en Joffre. De geschiedenis van dit omvangrijke en gecompliceerde conflict is belangrijk, maar geen onderwerp van dit artikel, dus keer ik terug naar de situatie in Nederland en Nederlands Indië.
 Ons land werd door Generaal C.J. Snijders gemobiliseerd en gedurende de jaren van de Grooten Oorlog bleef dat zo. Het waren vrij rustige jaren voor de meeste soldaten. Op militair gebied gebeurde er weinig in Nederland, behalve dan de stormachtige ontwikkeling van het luchtwapen en daarmee van de Luchtvaartafdeling onder leiding van kapitein H. Wallaardt Sacré.
Het jaar na de Eerste Wereldoorlog, 1919, werd in de internationale arena vooral beheerst door het verdrag van Versailles. Duitsland had de oorlog verloren en diende de opgelegde strafmaatregelen van de geallieerden onder aanvoering van Frankrijk te aanvaarden.  Duitsland werd publiekelijk vernederd; iets wat ook in Nederland niet erg goed viel. De Nederlandse reder Ernst Heldring sprak over het Verdrag van Versailles het volgende: ‘Het is een schandelijk en onuitvoerbaar vredesverdrag, dat Europa in onrust zal houden’. 
  In Azië hadden de Nederlanders andere zorgen. Nederlands Indië was veilig de oorlog doorgekomen, maar de opkomst van bijvoorbeeld China en met name Japan gaf reden tot zorg. Hoe de Indonesische archipel te verdedigen als bijvoorbeeld Japan zijn tanden zou laten zien? Hier werd in Nederland uitvoerig over nagedacht.

Nationale Context.
In Nederland gebeurde er in de tien jaar tussen 1913 en 1923 veel. Het algemeen kiesrecht voor mannen werd ingevoerd in 1917 en dat van de vrouwen in 1919. Pieter Jelles Troelstra riep op 12 november 1918 de revolutie uit.  Iets wat nauwelijks effect sorteerde. Opmerkelijk is de volledige conjunctuurbeweging die de Nederlandse economie maakte tussen het einde van de Eerste Wereldoorlog en het jaar 1925. In 1920 was er grote economische voorspoed. Drie jaar later, in 1923, was er sprake van een zware depressie.  Uniek aan de Nederlandse samenleving was de verzuiling, die in de jaren twintig steeds vastere vormen aannam. 
In deze context werd de vraag gesteld hoeveel geld er over was voor defensie en, meer specifiek, hoeveel kon worden uitgegeven aan de marine ter verdediging van Nederlands Indië.

De feitelijke situatie in Nederland en Nederlands Indië: omvang en samenstelling van de Vloot.
De verdediging van de Indische archipel ter zee kwam voor rekening van, in naam, twee verschillende marines: de Koninklijke Marine en de Indische Militaire Marine. Aan de hand van het ‘Algemeen Overzicht der Schepen en Vaartuigen van Oorlog’ in de Jaarboeken van de Koninklijke Marine uit 1916-1917 en 1922-1923 zal ik een beeld schetsen van de omvang en aard van de Marine in Nederland en in De Oost. Belangrijk hierbij is te bedenken dat een deel van de Koninklijke Marine werd ingezet in de Indische archipel. Onderstaand schema geeft kort weer hoeveel en wat voor soort schepen in dienst  waren bij de marines in welke jaren en geeft de omvang van het personeel weer bij de Koninklijke Marine.

Soort schepen:
Koninklijke Marine Aantal van deze schepen op 1 oktober 1917 in dienst (linkergetal).  Aantal van deze schepen op 1 okt 1923 in dienst (rechtergetal).
Pantserschepen 7 - 3
Pantserdekschepen 4  - (geen)
Kruisers 3 in aanbouw  - 2 in aanbouw
Pantserboten 3 - 1
Kanonneerboten 7  - 1
Mijnenleggers 8 - 6
Torpedobootjagers 7 - 3
Torpedoboten 35 plus één in aanbouw  - 3
Onderzeeërs 9 plus 3 in aanbouw - 3 plus 3 in aanbouw
Totaal aantal schepen 80 plus 7 in aanbouw - 20 plus 5 in aanbouw.

Personeel  
Officieren 689 - 452
Onderofficieren en Manschappen. 7462 - 7624
Korps Mariniers  1617 - 945

Soort schepen Indische Militaire Marine. Aantal van deze schepen op 1 oktober 1917 in dienst (linkergetal).  Aantal van deze schepen op 1 okt 1923 in dienst (rechtergetal). 
Torpedoboten 9  - (geen)
Onderzeeboten 1 plus 9 in aanbouw - 9 plus 3 in aanbouw en één in reserve.
Flottieljevaartuigen 2 - 1
Mijnenleggers 2 - 4 plus één in aanbouw.
Opnemingsvaartuigen 4 plus één in reserve - 2

Personeel.
Geen gegevens.  Geen gegevens.

Duidelijk op te maken uit bovenstaande tabel is de afname van het aantal schepen van zowel de Koninklijke Marine als de Indische Militaire Marine in een relatief korte tijd. Bij de Koninklijke Marine ging het aantal grofweg van 80 naar 20 (!) schepen in zes jaar. In deze zes jaar is het aantal Pantserschepen verminderd en verdwenen de Pantserdekschepen geheel. Opmerkelijk is wel de in aanbouw zijnde grote kruisers: de Java en de Sumatra. 
 Wat verder opvalt, is de enorme reductie van het aantal torpedoboten in dienst van de Koninklijke Marine: van 35 naar drie exemplaren in een aantal jaren. Deze trend is ook te zien bij de Indische Militaire Marine. Hier verdwenen alle torpedoboten. Wel kwamen hier veel onderzeeboten voor in de plaats: van één operationele duiker naar negen in enkele jaren tijd. Het aantal mijnenleggers in De Oost verdubbelde tussen 1917 en 1923. 
 Uiteraard is de beëindiging van de Eerste Wereldoorlog voor Nederland reden geweest om de vloot te verkleinen. De pacifistische golf die na de oorlog Nederland overspoelde miste haar uitwerking niet. Er werd voor en achter de schermen echter ook wel degelijk geprobeerd om de verzwakking van de vloot tegen te gaan. Er werd door verschillende kabinetten beleid gemaakt om te komen tot vergroting van de steeds kleiner wordende marine. Eén van de beleidsinstrumenten die het tij van de vloot-verkleining diende te keren, was de zogenaamde Vlootwet. Hieronder ga ik daar wat uitgebreider op in en hoop zo een beeld te kunnen schetsen van de verdediging van Nederlands Indië ter zee door de politiek-strategische en de militair-strategische niveau’s van strategie nader te belichten. Ofwel: Theater- and Grand Strategy in Nederland.

De Vlootwet: ontstaansgeschiedenis.
In 1811 werd de Nederlandse vloot in de wateren rond Nederlands-Indië voor een groot deel vernietigd door de Britten. 1811 markeert een keerpunt in de marinegeschiedenis van Nederlands Indië; sinds dat jaar is de Koninklijke Marine niet meer in staat geweest de volledige archipel tegen elk mogelijke vijand te verdedigen. Het Nederlands bestuur besloot vervolgens zonder grote vloot te kunnen. Immers, er was geen directe dreiging vanuit de omringende landen. Honderd jaar later, in 1913, onder het rechtse kabinet Heemskerk, kwam er een belangrijke verandering in de beleidsplannen.
 Door de opgelopen spanningen in Europa aan de vooravond van de Eerste Wereldoorlog, de enorme vlootbouw in Duitsland en Engeland en de overtuiging dat Japan ter zee aan kracht aan het winnen was,  werd in 1913 een commissie opgericht door de minister van Marine H. Colijn.  Doel van de commissie was het bedenken van een plan dat moest voorzien in de defensie van Indië. Op 21 mei 1913 werd de uitkomst in een rapport aangeboden aan koningin Wilhelmina. De aanbevelingen kenmerkte zich doordat het een mengeling vormde van economie, strategie en imperiale gedachten.  Indië was economisch voor Nederland van enorm belang en diende daardoor koste wat het kost als kolonie behouden te blijven.  Nederland diende opnieuw elke mogelijke vijand die van plan was enig deel van de Indische archipel te veroveren succesvol te bestrijden. Naast het leveren van strijd tegen een vijandelijke vloot was het de taak van de marine het handelsverkeer te beschermen. Hiernaast moest de marine in staat zijn de communicatielijnen tussen kolonie en moederland te behouden. De zeeën rond Indië dienden volledig onder controle van Nederland te zijn. Een zogenaamde tactische eenheid, geformeerd uit sterke slagschepen, omringd door torpedoboten en onderzeeërs zou deze taak kunnen uitvoeren.
 De vraag is dan: waar moest deze omvangrijke vloot dan exact uit bestaan? H.J.G. Beunders beschrijft in zijn mooie werk Weg met de Vlootwet! De maritieme bewapeningspolitiek van  het kabinet- Ruys de Beerenbrouck en het succesvolle verzet daartegen in 1923, wat nodig werd geacht: ‘negen slagschepen van elk 21.000 ton, zes torpedokruisers, acht torpedobootjagers van elk 500 ton, 44 torpedoboten van elk 300 ton, 22 onderzeeërs van elk 380 ton en zes mijnenvegers.’ Een deel van deze vloot was bestemd voor de verdediging van Nederland. 3.000 man zouden extra moeten instromen in de Marine. Ook werd gedacht aan de uitbreiding van havens in Indië; Tandjong-Priok  moest worden uitgebouwd tot oorlogshaven en Ambon, Makasser en Sabang zouden hulpsteunpunten worden.  
 De kosten van dit project liep in de tientallen miljoenen guldens  en een belangrijk deel van dit geld diende door Indonesië te worden betaald. Probleem hierbij was alleen dat Indië niet zonder meer kon worden belast met uitgaven voor de marine sinds een wetwijziging in 1912. Daarom diende er een nieuwe wet te komen om een en ander te regelen: dit werd de zogenaamde Vlootwet genoemd.  Het is het kabinet Heemskerk echter niet gelukt om de Vlootwet door het parlement te krijgen. Weliswaar kwam er een wetsontwerp tot stand, maar het ontbrak de regering aan tijd om het voor de verkiezingen van 1913 door de Tweede Kamer te krijgen. De regering verloor de verkiezingen, dus voorlopig was de Vlootwet van de baan.

De Commissie Gooszen: ‘model operatieplan van de half gekke vijand.’
In 1920 werd de Vlootwet nieuw leven ingeblazen. De Kapitein-ter-zee A.F. Gooszen werd benoemd tot voorzitter van een defensiecommissie  die de verdediging van de Indische archipel opnieuw moest onderzoeken. Belangrijk was dat de commissie zich tot doel stelde te onderzoeken hoe een aanval op Java afgeslagen kon worden. Er werd vanuit gegaan dat een eventuele aanval uit het Noorden of Noordoosten van Java zou komen. Daarom diende de hoofdmacht van een Nederlandse marine te worden geconcentreerd in de Javazee, ten Noorden van West Java. Een van de conclusies van de commissie was dat een aanvalsvloot an sich weinig zou kunnen uitrichten; een transportvloot was het gevaarlijkst. Immers de troepen die zouden worden vervoerd konden dan in Indië aan land worden gezet, met alle gevolgen van dien. Het te verdedigen gebied om bovenstaande te voorkomen vormde een driehoek tussen Batavia, Singapore en Noordwest Borneo. 
 Er zaten echter grote nadelen aan deze strategie. De oostelijke kant van de archipel kwam door de vlootconcentratie in de Javazee nagenoeg bloot te liggen. Als er door een vijandelijke marine voor zou worden gekozen tussen Nieuw Guinea, De Molukken of Celebes door te varen, dan was het bovenstaande plan weinig waard. Bovendien ging de commissie uit van een transportvloot die in één keer de troepen zou vervoeren naar Indië. Een mogelijke aanvalsvloot, gevólgd door een transportvloot zou weinig moeite hebben met tegenstand van de Nederlandse marine. Een derde nadeel was het volgende: als ervoor werd gekozen een vijandige vloot aan de rand van de Indische archipel aan te vallen, dan diende het vijandige land (bijvoorbeeld Japan) al in een vroeg stadium van een conflict de oorlog te worden verklaard. Dit zou de ruimte om op politiek-strategisch (diplomatiek) niveau iets te ondernemen bij voorbaat bijna onmogelijk maken.
 Binnen de marine hadden vele officieren dan ook hun bedenkingen over het plan van de commissie Gooszen. Sommigen van hen noemden het plan dan ook: ‘model operatieplan van de half gekke vijand.’ Dit omdat de officieren het weinig aannemelijk achtten dat één enkele transportoperatie een geheel leger over zou brengen naar het belangrijkste eiland van de archipel, Java. 
 De commissie achtte het echter noodzakelijk om de volgende vlootuitbreiding te realiseren: vier kruisers, 24 jagers en 32 onderzeeboten.  Deze vloot zou in twaalf jaar gereed dienen te komen. Bovendien diende, net zoals in het vlootplan Colijn van 1913, Tandjong-Priok in Batavia, tot oorlogshaven omgebouwd te worden.
 Ook het vlootplan van de commissie Gooszen haalde het echter niet. Er werd geen wetsvoorstel ingediend nadat de bewindslieden na het paasreces van 1922 terugkeerden op het Binnenhof. Opnieuw gooiden de verkiezingen roet in het eten. In juli 1922 gingen de Nederlanders naar de stembus en de Vlootwet leek opnieuw vergeten.

De commissie Patijn.
In het nieuwe kabinet,  onder leiding van Jhr. Mr. Ch.J.M. Ruijs de Beerenbrouck, kon ook weinig overeenstemming worden gevonden over de aanpak van een Vlootwet. Ruijs de Beerenbrouck besloot opnieuw een commissie in te stellen om de gehele zaak nog eens tegen het licht te houden.
 Nadelig voor een eventuele vlootuitbreiding was dat het in 1923 slecht ging met de Nederlandse economie. Ze verkeerde in een recessie en het motto van het nieuwe kabinet was: bezuinigen, bezuinigen, bezuinigen. Onder dit gesternte ging de Vlootwet-commissie aan de slag, onder leiding van de liberaal mr. R.J.H. Patijn. 
 Patijn beschouwde de vloot als een ‘neutraliteitsvloot’ en niet als een ‘verdedigingsvloot’. Hij ging niet meer uit van een directe aanval van bijvoorbeeld Japan. Wel ging Patijn uit van een mogelijke aanval op steunpunten en economische installaties.  Deze zouden door een ‘neutraliteitsvloot’ kunnen worden afgeslagen. Nederland zou een goede bondgenoot zijn van bijvoorbeeld Engeland in een treffen met Japan of China.
 Hiernaast eiste de commissie Patijn dat er voldoende geld diende te zijn voor aan de uitwerking van de Vlootwet kon worden overgegaan. En hier ontspon zich een groot probleem, in de persoon van Jhr.Mr. D.J. de Geer, de minister van Financiën in het kabinet van Ruys de Beerenbrouck.

De Geer stapt op en het parlement stemt over de Vlootwet.
Minister de Geer kon zich niet vinden in de uitvoering van een vlootwet. Immers, als er niet werd bezuinigd op de marine, maar wel op rechtsbedeeling, salarissen van Landsdienaren, Openbare Werken en op Onderwijs,  dan was volgens De Geer het einde zoek. Hij kon het niet eens worden met zijn collega’s in het kabinet. Bij een stemming onder de bewindslieden over invoering van de Vlootwet stemde De Geer dan ook tegen. Kort erna, op 11 juli 1923, vroeg De Geer om zijn ontslag. Dit werd door de koningin aanvaard.
 Tussen 16 en 26 oktober 1923 kwam de Tweede Kamer bijeen om te debatteren en te stemmen over de Vlootwet. De belangstelling onder de bevolking voor dit gebeuren was groot. Immers, er waren in de voorgaande tijd grote demonstraties georganiseerd door de Sociaal Democratische Arbeiders Partij tégen de Vlootwet en ook een petitionnement tegen de wet was door meer dan een miljoen Nederlanders getekend. Dit was bijna 30 procent van de volwassen bevolking van Nederland. 
 Nadat in het parlement de meningen waren gewisseld, de standpunten waren ingenomen en menig spannend uur voorbij was gegaan werd op 26 oktober om half vijf ’s middags begonnen met de stemming over de Vlootwet. Van de 100 parlementariërs was één man ziek.  De overige 99 politici stemden over de toekomst van de marine. De uitslag: 49 stemmen voor de Vlootwet, 50 stemmen tegen. Hiermee was het lot van de marine bezegeld. Het rechtse kabinet van Ruys de Beerenbrouck bood vervolgens zijn ontslag aan. De teleurstelling onder marine getrouwen was groot. De Vlootwet had in het zicht van de haven schipbreuk geleden; een grote uitbreiding van de marine was voor de komende jaren van de baan.

Ter afsluiting.
A.T. Mahan schreef in zijn beroemde boek The Influence of Sea Power upon History, 1660-1783 het volgende over controle van de zee: ‘Als de zee niet alleen grenst, of [een land] omgeeft, maar het ook verdeelt in twee of meer stukken, wordt de heerschappij over de zee niet alleen wenselijk, maar uiterst noodzakelijk.’  Deze les hebben de linkse partijen in Nederland niet begrepen of hebben dit in de periode 1913-1923 niet willen begrijpen. Mede dankzij hen is Nederland zijn grip op de verdediging van de Indische archipel kwijt geraakt.

Bericht geplaatst in: artikel