WHAT’S NEW?

Geplaatst op 11 oktober 2010 door Lucia Hogervorst
What’s new?
Verslag van het KNHG congres A new Dutch imperial history - Connecting Dutch and overseas pasts.
Wat mij betreft een schot in de roos, het congres van het KNHG over de nieuwste inzichten en onderzoeken op het gebied van Nederlandse koloniale geschiedenis. Zelf studeerde ik in 2004 af op beeldvorming van het Nederlands koloniaal verleden via geschiedenis methodes en sindsdien ben ik verslingerd aan dat koloniale verleden. Smullen dus, dit congres.

Het congres staat in het teken van de verbanden tussen de geschiedenis van de koloniën en die van het moederland, een thema dat niet alleen voor experts van belang is, maar  ook voor de bredere Nederlandse historische gemeenschap. Het KNHG sluit hiermee aan bij recente ontwikkelingen in de koloniale geschiedenis in Engeland en Frankrijk. Keynote speaker Alan Lester spreekt over de Britse ‘New Imperial History’, die zich richt zich op de verbindingen tussen Engeland en de verschillende delen van het Britse rijk. In hun poging om eurocentrische perspectieven te vermijden werken historici daar met het begrip ‘imperiale ruimte’, waarin zij de wederkerige relatie tussen kolonie en moederland op sociaal en cultureel vlak onderzoeken. De tweede keynote speaker Romain Betrand vertelt dat Franse historici zich richten op de cultuur van imperialisme in Frankrijk en onderzoek doen naar de morele dimensies van het kolonialisme in heden en verleden.

De overige sprekers op deze dag verkennen de mogelijkheden van deze nieuwe benaderingen in de Nederlandse overzeese geschiedenis. Er zijn vier panels: 1) migratienetwerken, 2) informatiestromen en culturele netwerken, 3) imperiale moraal en 4) imperiale wetenschap. Ik kies ‘s morgens  voor de sessie ‘Migration circuits’. Migratie vind ik fascinerend: huis en haard verlaten om te verkassen naar een compleet ander land, een kolonie ver weg, dat betekende toch immers een compleet ander leven met alle consequenties van dien? Roelof van Gelder, Henk den Heijer, Karwan Fatah Black en Barabara Henkes brengen die consequenties in kaart. 
 
Roelof van Gelder: ’40,000 Letters over Sea: A Hidden Resource in The National Archives in London’

Dagelijks contact met je familie was er niet meer bij na vertrek naar overzeese gebiedsdelen. De enige manier om contact te onderhouden was het schrijven van brieven. Maar dat was niet zonder risico, zo blijkt wel uit de vondst van Roelof van Gelder. Hij stuitte op 40.000 brieven uit de periode 1650 – 1815 in de archieven van de Engelse admiraliteit in Londen en ontsloot op die manier een tot dan toe onbekende bron. Ooit werden ze in beslag genomen op gekaapte Nederlandse schepen en bereikten nooit hun bestemming.  Illustratief is een brief, die nog altijd met rode lak verzegeld is: lang verwacht, maar nooit gelezen.

Het zijn brieven van gewone Nederlanders aan hun verwanten ver over zee, maar ook van hen die huis en haard verlieten naar de achterblijvers in het vaderland. De briefschrijvers zijn allemaal familierelaties of handelspartners van mensen, die in West- of Oost-Indië werkten, of van mensen, die er zelf werkten. De vele brieven van scheepslui, soldaten, handelaars, planters, gezanten, boekhouders, klerken, ambachtslieden en hun familieleden geven een levendig beeld van hun dagelijks leven, hun angsten en zorgen, maar bevatten ook een schat aan informatie over de handel. De brieven maken onderzoek mogelijk naar de onbekende, persoonlijke kant van overzeese geschiedenis op biografisch, sociaal, op micro- en ook economisch niveau. De vondst is een rijke bron gebleken!

Sailing Letters Project

Henk den Heijer en Karwan Fatah Black: ‘Eighteenthcentury  Surinamese-Dutch Migration Circuits’

Slaven hadden geen keus bij hun migratie, Europeanen die naar Suriname vertrokken wel. Een deel van hen wilde er snel fortuin maken om dan weer terug te keren naar Europa, maar er waren ook Europese  migranten die zich blijvend wilden vestigen. In hun ogen was Suriname een ogenschijnlijk eindeloze ruimte, waar je een nieuw leven en een nieuwe samenleving kon opbouwen.

Den Heijer vertelt over de joden, zij behoorden tot de blijvers. Voor hen lonkte de godsdienstvrijheid in de nieuwe wereld. Zij vestigden zich aanvankelijk stroomopwaarts van de Suriname rivier en speelden een belangrijke rol bij het introduceren van de suikerteelt. Zij waren succesvol, maar dat was niet voor iedereen weggelegd, zo blijkt uit het verhaal van Fatah Black. Op uitnodiging vestigden de Paltzers zich rond 1747 in de binnenlanden van Suriname. De Paltzergemeenschap moest als buffer dienen tegen de almaar ‘stouter wordende wegloopers’, maar daar bleek ze niet tegen opgewassen.  Hoewel ze uitstekende landbouwers waren, lukte het ook de Paltzers niet om de toegewezen onvruchtbare grond tot bloei te brengen. Hun migratie liep uit op een fiasco. Zoveel maakt dit onderzoek van Den Heijer en Fatah Black wel duidelijk: elke migratie had haar eigen motivatie, en een eigen weerslag op de Surinaamse gemeenschap.  

Barbara Henkes: ‘Shame and Scandal in the Family: Global Dutchness and Apartheid in South Africa’

In het ‘overvolle’ Nederland van vlak na de Tweede Wereldoorlog vertrokken heel wat Nederlanders naar Canada of Nieuw-Zeeland, maar veel emigranten lieten zich bij hun keus ook leiden door oude koloniale banden met Zuid-Afrika. Het onderzoek van Barbara Henkes richt zich op de wijze waarop deze oude koloniale banden zich manifesteerden in de leefwijzen van Nederlandse migranten onder de Apartheid (1949 – 1994), en wat dit betekende in de contacten met familie in Nederland, waar anti-apartheid vanaf de jaren ’60 voor veel mensen vanzelfsprekend was.

Henkes interviewde de Nederlandse filmmaker Maarten Rens, die zijn filmcamera meenam bij familiebezoek in Zuid-Afrika. Daar introduceerden familieleden hem in een samenleving, waar apartheid ‘normaal’ was, terwijl voor Rens de anti-apartheid het referentiekader vormde vanuit Nederland. Zijn film leidde tot ongemakkelijke situaties en discussie binnen de familie.

Deze intercontinentale familiebanden leveren interessante onderzoeksvragen op: hoe leggen Rens en zijn familie verantwoording af over hun verschillende houdingen, 15 jaar na het einde van de apartheid? Hoe moeten we deze verschillende  houdingen tegenover apartheid zien in het licht van de informatie, waarover de verschillende familieleden konden beschikken? En meer algemeen: hoe onderzoeken we de morele dimensies van de (post-) koloniale relaties in het verleden en heden?

Met die vragen in het achterhoofd  ga ik m’n lunchpauze in. Voor het middagprogramma volg ik de sessie ‘Imperial values’. Interessant: welke waarden bracht de kolonisator mee naar de kolonie, en vanuit de kolonie mee naar huis? En wat voor betekenis had dat voor de gekoloniseerden? Dienke Hondius, Maartje Janse en Alicia Schrikker geven een aanzet tot antwoorden op die vragen.  

Dienke Hondius: ‘Paternalism and other crucial concepts in the European history of race’

Opvattingen over ras zijn gevoed door al langer bestaande patronen in de onderlinge relaties tussen rassen, zo stelt Hondius. Na de Tweede Wereldoorlog kwamen deze patronen onder druk te staan vanwege de wassende stroom migranten naar Europa, dikwijls afkomstig uit voormalige koloniën. Voor veel blanke Europeanen betekende hun aanwezigheid een eerste en dikwijls verrassende ontmoeting met een niet-blanke buurman, klasgenoot, collega of familielid.  Aan het begin van de 20e eeuw kenden veel blanken in Europa zwarte mensen alleen van plaatjes en verhalen over de koloniën, van horen zeggen, maar niet via persoonlijke contacten.  Toegang tot Europa was voor hen slechts voorbehouden aan weinigen, dikwijls door speciale permissie, of als slaaf.  Pas in de post-koloniale tijd na de Tweede Wereldoorlog en de Shoah verdwenen veel restricties.

Dat brengt ons bij de vraag hoe blank Europa is omgegaan met rassenkwesties gedurende de voorafgaande eeuwen. Hondius benoemt daarin verschillende patronen: infantilisering, paternalisme, bestialisering en exceptionalisering, en pleit voor opname van deze concepten in de Europese geschiedenis, met name de geschiedenis van slavenhandel en slavernij.
 
Maartje Janse: ‘Distant Victims: The Paradox of Nineteenth-century Protests Against Slavery and the Cultivation System’

Wil je het publiek in beweging krijgen tot het bieden van hulp, dan moeten de slachtoffers in ieder geval goed zichtbaar zijn, zo is vaak het idee. Dat zou al snel tot de conclusie kunnen leiden dat relatieve afwezigheid van slaven in Nederland de reden is geweest voor een weinig indrukwekkende anti-slavernij beweging, en openbare dronkenschap voor het populaire anti-alcoholbeleid van de 19e eeuw.  

Toch is ook het tegenovergestelde het geval, zo stelt Janse. De Nederlandse protesten tegen slavernij en het systeem van de cultures, zoals die zich in de periode 1840 – 1870 ontwikkelden, waren wel degelijk betrokken bij slachtoffers, maar de individuele hervormers hadden nog nooit daadwerkelijk contact met hen gehad. Dat maakte identificatie juist makkelijker. Via romans van Harriet Beecher-Stowe en Multatuli werden uitgebuite slaven of Javanen geïdealiseerd, tot vertrouwde figuren gemaakt: met hun moederlijke of kinderlijke kwaliteiten nodigden ze de lezer uit tot een betrokken, persoonlijke relatie met hen.

In haar onderzoek gaat Janse in op het contrast tussen de imaginaire relaties met de geïdealiseerde slachtoffers in de koloniën en de echte ‘slachtoffers’ van alcoholmisbruik in eigen land. Deze vergelijking roept vragen op over het belang van de koloniën als een ‘ver-weg maar toch dichtbij-genoeg’ imaginaire ruimte voor het mobiliseren van de Nederlandse opinie, en als zodanig bepalend voor de ontwikkeling van politieke participatie en democratische praktijken in Nederland.
 
Alicia Schrikker: ‘Dutch responses to natural disasters in nineteenthcentury Indonesia: humanitarianism, governmentality and identity’

In de Indonesische archipel komen natuurrampen als aardbevingen, vulkaanuitbarstingen en overstromingen nog steeds met de regelmaat van de klok voor, met alle gevolgen van dien voor vele Indonesiërs. Schrikker onderzoekt hoe de Nederlandse en Indonesische percepties van de rampeffecten op de samenleving het koloniale beleid vormde door de tijd heen, en hoe het publiek in Nederland reageerde op deze rampen. De vreselijke overstromingen op Java in 1861, de vulkaanuitbarstingen van de Merapi in 1822/23 en de Krakatau in 1883 vormen onder meer haar uitgangspunt.  

Aan het begin van de 19e eeuw bezag het koloniaal bestuur zo’n ramp als botte pech, maar 100 jaar later circuleerde de opvatting dat rampen sociale onrust konden veroorzaken en dat moest het bestuur zien te voorkomen. Berichten in Nederlandse kranten en tijdschriften leidden tot geldinzamelingsacties en publieke uitingen van medeleven voor de slachtoffers. Die uitingen leidden tot een Nederlands zelfbeeld van een menslievende natie, die hulp verleende aan Javaanse rampslachtoffers in nood. Dat zelfbeeld heeft het koloniale tijdperk ongeschonden doorstaan. Een analyse maakt het mogelijk verbanden te leggen met andere brandpunten van 19e-eeuwse menslievendheid, het koloniaal bestuur en de Nederlandse identiteit.  

Tot slot

En wat is er nu eigenlijk zo nieuw aan al deze Nederlandse koloniale geschiedenis, zoals de titel van de conferentie suggereert? Voor die vraag kunnen we ook even te rade gaan bij historicus G.W. Kernkamp (1864 - 1943): hij stelde dat iedere geschiedenisschrijving 'het navelmerk [draagt] van den tijd die haar baarde.' De tijdgeest van het heden is dus bepalend voor de inschatting van het verleden. Politiek en economie waren lange tijd belangrijke pijlers in die geschiedschrijving, maar meer en meer zijn sociale en culturele factoren bepalend. Die accentverschuiving is in dit congres ook terug te vinden. Maar de papers van vandaag vormen wat mij betreft geen aanleiding tot ingrijpende visiewijziging voor de Nederlandse koloniale geschiedenis. Wel blijkt het nog steeds lastig ‘to give a voice to the colonised people’, een terechte constatering van Henk te Velde. Daarmee blijft onze koloniale geschiedenis vooral 'Dutch'.

Recent werk laat echter zien dat het wel degelijk mogelijk is de ‘gekoloniseerden’ aan het woord te laten. Reggie Baay hield interviews met kinderen en kleinkinderen van njais voor zijn boek over het concubinaat in Nederlands-Indië en Rob Woortman en Alice Boots  spraken met familie en bekenden voor hun biografie van Anton de Kom. Een ander voorbeeld van net over de grens: David van Reybrouck stelde met het recente Congo – een geschiedenis het Belgisch koloniale verleden op magistrale wijze te boek. Dankzij vele gesprekken met zowel kolonialen als gekoloniseerden, met de Congolezen zelf, weet Van Reybrouck de Belgische koloniale geschiedenis en het onafhankelijk vervolg in al haar veelzijdigheid neer te zetten, zowel politiek, economisch als sociaal en cultureel. Deze drie voorbeelden bewijzen zonder meer de kracht van ‘oral history’: geschiedenis biedt daarmee een stem aan de ‘gekoloniseerden’, maar wint bovendien aan gelaagdheid, een enorme winst!  

Website KNHG

Bericht geplaatst in: artikel