POMPEII

Geplaatst op 2 augustus 2009 door Jef Abbeel
Pompeii
Mary Beard reconstrueerde het dagelijks leven in Pompeii.

Mary Beard is  classica en historica in Cambridge.  In Pompeii bestudeerde  en reconstrueerde ze het dagelijks leven van de bevolking aan de hand van de overvloedige archeologische overblijfselen, die we te “danken” hebben aan de vulkaanuitbarsting van de Vesuvius in 79 na Christus.

In 62 (volgens Tacitus, Annales, XV,22) of 63 n.C. (Seneca) was de stad ook al zwaar beschadigd door een aardbeving en waren veel gebouwen ingestort .  Het is niet bekend of Pompeii na 24 augustus 79 opnieuw  bewoond werd.
De eerste resten werden teruggevonden in 1594-1600 bij de aanleg van het Sarnokanaal. De Sarno (Sarnus in het Latijn) is het riviertje waaraan Pompeii lag en ligt. In 1748 begonnen de eerste opgravingen, ten tijde van Karel van Bourbon, de Spaanse koning van Napels. Maar de eerste wetenschappelijke opgravingen startten pas in 1860, o.l.v. archeoloog Giuseppe Fiorelli, de eerste die gipsafbeeldingen maakte van de slachtoffers.  250 jaar na de eerste opgravingen blijven nog vele vragen onbeantwoord. De bombardementen van de Britten in 1943 hebben het werk van de archeologen ook bemoeilijkt. Veel van wat de bezoeker nu ziet, is dus gerestaureerd.

Op basis van de restanten van  honderden mensen, de bezittingen die zij en anderen meenamen of achterlieten, Latijnse teksten en inscripties, tekeningen en voorwerpen tekent Beard een profiel van hun gestalte, rijkdom, ziektes, gedrag, gewoontes etc. De ziektes leidt ze af uit de toestand van hun tanden. Deze waren onverzorgd en zaten onder dikke lagen tandsteen, die voor een stinkende adem zorgden.  Ze stelt dat de inwoners de ramp zagen aankomen, uren, zo niet dagen van te voren.  Het was niet  de  eerste uitbarsting die ze meemaakten. De meesten waren de stad ontvlucht, met volgeladen karren. De achterblijvers waren vooral mensen die  niet meer in staat waren om te vluchten zoals  bejaarden en zieken.
Het aantal doden schat ze op maximum 2.000 op een totaal van 6.400 à 30.000 (p. 21). Deze cijfers liggen wel ver uit elkaar : 30 % of 7 % is een groot verschil. Elders spreekt ze over 12.000 inwoners in de stad en 24.000 op het omliggende platteland (p. 255).

Haar zeer gedetailleerd boek is netjes opgedeeld in negen hoofdstukken : wonen, het leven op straat, huis en haard, schilderingen en decoraties, beroepen, stadsbestuur, genieten van eten, wijn, seks en baden, spelen, goden.
Bij wonen (I) analyseert ze het bekende huis van de Faun (afbeelding op p. 44), met het even beroemde Alexandermozaïek (afb. p. 43) en de aard van de bevolking : multicultureel, want Griekse, Etruskische, Joodse, Egyptische, Indische en uiteraard Romeinse  invloeden, met als hoofdtaal het Oskisch. Ook de 2° Punische oorlog en de Bondgenotenoorlog komen hier ter sprake, de productie van vissaus,  de politieke rol van Pompeii in het Romeinse rijk en de relatie tot het 240 km noordelijker gelegen Rome. De laatste  elementen komen nog eens terug, resp. bij beroepen en bij stadsbestuur.

Hoofdstuk II beschrijft het leven op straat. Hier geeft ze antwoorden op vragen als: waarom waren de trottoirs en de stapstenen zo hoog ? Haar antwoord is dubbel : voor de vuiligheid en voor de afwatering. De vuilnisbelt werd veroorzaakt door  enerzijds de inwoners , die ongeveer 6,5 miljoen kilo uitwerpselen en urine per jaar produceerden (80) en hun ambachten gedeeltelijk op straat uitoefenden en anderzijds door het mest van de paarden, ezels en muilezels.  De straten fungeerden ook als afvoerkanalen voor de stortregens, fonteinen en overtollig water uit huizen en baden. Bij harde regenval spoelde het water de vuiligheid weg.  De straten hadden alle vormen en maten, deels waren ze geplaveid, deels zandpaadjes.
Ruimtelijke ordening ontbrak : uitgaansbuurten, ambachtelijke bedrijfjes, … lagen niet gegroepeerd, er waren geen aparte woonwijken voor hogere standen en gewone proletariërs. Op de begane grond  van een chic  herenhuis kon zich een werkplaats van een smid  of een winkel bevinden.

Beard beweert dat er  voetgangerszones en éénrichtingsverkeer waren. Ze beroept zich hierbij op de wielsporen, de stapstenen, de zuilen in het wegdek, andere verhogingen en hekken waar karren niet door of overheen konden rijden.  Als lezer vraag je je af of de richting van de wielsporen nu nog herkenbaar is.  Als het verkeer te traag ging of stil stond, moesten slaven met bellen rinkelen of hard roepen om een einde te maken aan de file.  De stoep was de grensstrook tussen de openbare wereld van de straat en de privéwoningen, winkels of herbergen. Beard vermoedt dat er geen luifels of zonweringen waren. De haken in de muur interpreteert ze als middelen om de trekdieren aan te tuigen of vast te leggen.
Zowel over dag als ’s nachts was er veel te beleven op straat. Vandaar de benaming : de stad die nooit slaapt (108).
Bij huis en haard (III) worden de binnenkant van de woningen, de bouwmethode, het interieur, de meubels, opbergkasten, lampen, gebruiksvoorwerpen zoals weefgetouwen  en de tuin bestudeerd. Als voorbeeld dient o.m. het huis van de Tragische Dichter (113-123), met het mozaïek “Cave canem” (117). Ook de functie van de verschillende kamers komt aan bod : keuken, eetkamer of triclinium, werkplek. Over de bovenverdiepingen blijft onzekerheid bestaan : het is verre van zeker dat de bewoners hier sliepen. Dat deden ze meestal beneden (134).

Dezelfde onzekerheid heerst er omtrent het aantal bewoners en over de vraag of er aparte kamers waren voor vrouwen en kinderen. Beard citeert hier Vitruvius (De Architectura) en zegt dat zijn theorieën niet altijd stroken met wat ze in Pompeii aantreft. Verder gaat het over huurappartementen of insulae en  de manieren waarop de naambordjes aangebracht werden. Foto’s (tussen p. 128 en 129 ) illustreren wat de schrijfster bedoelt.

Een apart hoofdstuk handelt over schilderwerk en decoratie(IV). Het huis van de Werkende Schilders geldt hier als voorbeeld. De verfsoorten worden onderzocht, de fantasie van de schilders wordt geïnterpreteerd. Beard geeft gelukkig toe dat dit laatste niet altijd lukt (176) : dikwijls weet men echt niet wie er afgebeeld is of wat de artiest bedoelde. Ook bij de opdeling in Vier Stijlen wordt van de lezer meer inlevingsvermogen dan scepticisme verwacht, net zoals bij de interpretatie van de afgebeelde mythen (188-201).

Het deel over de kost verdienen (V) biedt de kritische lezer wat meer houvast. De potten voor vissaus (garum), de afbeeldingen van wijnzakken en kruiken, de vindplaatsen hiervan in Carthago of Engeland, de landbouwwerktuigen van de boerderijen rondom Pompeii, de tuingereedschappen, dorsvloeren, graanmolens, de bakkerij van de” Kuise Geliefden” , de wastafeltjes van bankier Caecilius Iucundus, leren ons wel veel over de economie van de stad en de verscheidenheid aan beroepen en bedrijven.  De bereiding van de rottevissaus moet ook voor stank gezorgd hebben : de visresten lagen maandenlang te fermenteren in de zon. Het platteland rond Pompeii was vruchtbaar dank zij de Vesuvius. De boeren brachten hun producten naar de stad en kochten dan weer  spullen bij de ambachtslieden. Tegelijk blijven er lacunes : waar kwamen de grondstoffen en materialen vandaan ? Was er maar één smidse en telde de stad slechts   twee kleine pottenbakkerijtjes ?

In Hfst. VI wordt het stadsbestuur voorgesteld. Beard spreekt over jaarlijkse verkiezingen, meer dan 2500 verkiezingsaffiches op de muren, opdeling van het uitsluitend mannelijk electoraat in groepen en districten. Vrouwen worden enkel vernoemd als supporters van een kandidaat.  Ook dit hoofdstuk is rijk aan hypotheses, b.v. in verband met het aantal kiesgerechtigden. Beard scat dat de helft van de 12.000 stadsbewoners en van de 24.000 mensen op het omliggende platteland slaven waren. Van de overblijvende helft moeten we de vrouwen en kinderen weglaten. Zo komt ze aan 2.500 kiezers in de stad en 5.000 in de randgebieden (255).

Ze beschrijft ook de stedelijke ambten, de voordelen en verplichtingen die eraan verbonden waren, de gebouwen en standbeelden die ze lieten oprichten. Extra aandacht gaat naar de zeer welgestelde priesteres Eumachia (281-283), maar de schrijfster kent niet de voortreffelijke monografie die Wendelijn van der Leest in 2006 over haar geschreven heeft : ze was één van de weinige vrouwen in de Romeinse oudheid die politieke en sociale invloed had. Rond 2 v.C. liet ze het grootste gebouw van het Forum Pompeianum zetten en haar graftombe is de bekendste van de stad.
In het volgende hoofdstuk (VII) kunnen we mee genieten of onze neus ophalen van de keuken. Bij de delicatessen hoorden slaapmuizen. Ook hier duiken vraagtekens op : mochten de vrouwen aanliggen bij de mannen ? Of zaten ze rechtop ? Of aten ze apart ?

Schilderingen van overdadige festijnen bevestigen onze stereotiepe opvattingen over de Romeinse eet- en drinkgelagen. Maar we weten nog altijd niet of de afbeeldingen en de literaire  beschrijvingen overeenkwamen met de realiteit.  Seks, prostitutie, gokken en misdaad kwamen volgens de auteur minder voor dan aristocratische Romeinse schrijvers ons voorspiegelen.  Het aantal kroegen schat ze op veel minder dan  200 (297-307) en het aantal bordelen op 1 in plaats van tientallen of 75 , zoals sommige archeologen zich inbeelden op grond van erotische tekeningen  en schilderingen van fallussen, die overdreven talrijk aanwezig zijn(313). Dat ene bordeel telde vijf kamertjes en één pooier. Maar seks voor geld kwam ook voor buiten dat bordeel.

De badcultuur was beter  georganiseerd : er waren drie grote openbare thermen en een aantal kleinere. De sociale gelijkheid was hier uitzonderlijk groot voor die tijd : iedereen mocht binnen en baadde naakt of bijna naakt. De volgorde van koud naar heet of omgekeerd staat niet vast.  In tegenstelling tot de gangbare opvattingen, beoordeelt Beard ze als  “verre van hygiënisch” : er werd geen chloor gebruikt, het water werd te weinig ververst, het waren broeiplaatsen voor bacteriën(326), net zoals vele kuuroorden in de 18° eeuw.

Pompeii had ook zijn spelen, in de ruimste zin van het woord (VIII) : werpen met dobbelstenen, gokken, theater voor kluchten en tragische pantomime, amfitheater voor bloedige gladiatorengevechten. In 59 n.C. vonden er dodelijke gevechten plaats tussen de inwoners van Pompeii en die van het naburige Nuceria, waarop Nero de spelen voor 10 jaar verbood (Tacitus, Annales, XIV,17).

Aan goden en godinnen was geen tekort (IX). Ze waren rijkelijk aanwezig in duizenden beeltenissen, in alle maten en gewichten, vormen en materialen, met voldoende tempels. Er was bij de Romeinen geen geschreven leer en er konden altijd goden bijkomen uit het buitenland, zoals Isis. Hun  verering vond plaats in het openbaar en in huiselijke kring.
De epiloog  gaat over de doden en hun gedenktekens. De grafmonumenten weerspiegelen wel de sociale ongelijkheid. 
Tot slot geeft ze concrete en nuttige tips voor de bezoekers en een top tien van de toegankelijke bezienswaardigheden (411-413).  Ze adviseert de toerist ook even  door te rijden naar Herculaneum  en het Archeologisch Museum van Napels.

Enkele opmerkingen. De schrijfster  heeft een zeer vlotte pen, ze is enorm belezen en gedreven. Ze kent de klassieke schrijvers, de epigrafie, de kunst.  Op basis van de ruïnes, gekoppeld aan de theorieën van moderne archeologen, probeert ze te achterhalen hoe de mensen leefden, waartoe de gebouwen en de voorwerpen dienden. Ze spreekt de stadsgidsen geregeld tegen.  Geregeld lanceert ze theorieën die meer steunen op creatieve verbeelding dan op concrete bewijzen; b.v. haar  tamelijk vrijblijvende conclusies  uit de vluchtpogingen (9-15, 21-22). Haar bronvermeldingen zijn niet altijd accuraat : in Hfst. I worden Tacitus,  Flavius Josephus  e.a. auteurs geciteerd zonder referentie. Als je lang zoekt, vind je die soms, maar niet altijd terug in de bibliografie achteraan (414-437). Als ze verwijst naar “een gerenommeerd Pompeii-expert”(374), zou ze die naam gerust mogen noemen.  Ze zegt weinig of niets over het Pompei van na de oudheid : de prille opgravingen, het aantal inwoners nu (ca. 26.000). De vele foto’s, tekeningen, plattegronden zorgen voor genoeg afwisseling in dit mooi verzorgd boek.  De doelgroep is ruim : classici, historici, al wie geïnteresseerd is in de klassieke oudheid of een reis naar Pompeii  of een andere oude stad in  Italië plant.

Pompeii. Het dagelijks leven in een Romeinse stad.
Mary Beard
Uitgeverij Athenaeum & Polak, A’dam / WPG, Antwerpen, 2009.
458 p.; foto’s, tekeningen, stadsplan, kaart, bibliografie, register (personen en zaken).
ISBN  978 90 253 6418 2
€ 29,95.

Bericht geplaatst in: artikel, pas verschenen, boekrecensie