DUEL TUSSEN SCHUIN EN BESCHAAFD

Geplaatst op 11 januari 2006 door Joop Walhain
Scabreuze straatliedjes en het examenonderwerp Mens en Burger: "Leer van deze stofomschrijver, Historisch perspectief en ijver."
illustratie:Schoolmuseum RotterdamLiederen bij het examenonderwerp Mens en Burger
Het was binnen ’t Nut geen punt: schoolzang ontwikkelde de muzikaliteit van kinderen en smeedde een band met vaderland en koningshuis. Daar kunnen wij ons iets bij voorstellen. De 19de-eeuwse zangles moet voor de kinderen een welkome onderbreking zijn geweest van de roosterdwang in propvolle lokalen.
 
Na het klassikaal opzeggen van de tafels van 8 en 9, de Drentse topografie en de 7 hoofdzonden uit de catechismus, moet een vrolijk O, Nederland let op uw Saeck tot genegenheid voor het vaderland gestemd hebben. Of dat in de 20ste eeuw nog zo was, kan iedereen die In een blauw geruite kiel of  ‘t Is plicht dat iedre jongen uit het hoofd kent, voor zichzelf uitmaken.
De stofomschrijvers leggen ons de mening van’t Nut voor en voegen er een intrigerend zinnetje aan toe: "Schoolzang bood een alternatief voor scabreuze straatliedjes."
 
In de stofomschrijvingscommissie moet iemand geweten hebben wat in de 19de eeuw aan onwelvoeglijks op straat te horen was. Er werd in ieder geval meer gezongen dan nu. Hilversum 3 bestond nog niet en ieder had zijn eigen stem… Maar werd er veel scabreus gezongen? En wat dan wel?

Scabreus
Wanneer iets vol schilfertjes zat, ruw of sjofel was, noemden de Romeinen het scabrosus. Het Franse scabreux  betekent hetzelfde, maar ook schuin en op het kantje af. De Van Dale voegt er onwelvoeglijk aan toe. Scabreus heeft iets welwillends.
 
Het mag niet, maar is wel grappig. Je giechelt er om achter een kanten zakdoekje. Scabreus is ook een relatief begrip. Het Poep- en Piesmenuet van Willem Wilmink uit de Stratemakeropzeeshow (jaren ’70) werd door het ene ouderpaar scabreus gevonden en glimlachend gedoogd. Andere ouders vonden het schunnig en banden de VPRO gramstorig uit het kinderrepertoire.
 
Wie grinniken of boos worden, zijn het erover eens dat een waarde wordt belaagd. De een vindt echter dat de waarde wel tegen een stootje kan en de ander ontbeert die rekkelijkheid. De botsing wordt heftiger wanneer het gaat om reine kinderzielen, geneigd tot het goede, maakbaar, onschuldig. Mag je die zuiverheid op de proef stellen?
 
{mospagebreak}Jantje, Cornelis, de Brave Hendrik en Gilles Zoetekoek
Misschien is het verstandig een ijkpunt te creëren. Wat was het rolmodel voor het goede, beschaafde kind?
 
Dat was onmiskenbaar Jantje die pruimen zag hangen en, ondanks zijn trek, niet plukt. Maar ik wil gehoorzaam wezen en niet plukken, ik loop heen. Zou ik om een handvol pruimen ongehoorzaam wezen? Neen!
Of Cornelis, die bij het fors raketten, een bal door een ruit slaat en er rond voor uit komt. Hij had een afschrik van te liegen, wijl God het ziet. En zou hij nu Mamma bedriegen? Dat kon hij niet.
 
De Brave Hendrik verdient zijn epitheton ornans, omdat hij zoo gehoorzaam is, en omdat hij zich zoo vriendelijk jegens ieder gedraagt. Hij doet nooit iemand kwaad. Er zijn wel kinderen die hem niet liefhebben. Ja, maar dat zijn ook ondeugende kinderen.
 
En Gilles, die al etende leert lezen. De Vader (Govert Zoetekoek) vindende dat Gilles tot goeddoen en tot leeren genegen was, maakte hem een nieuw ABC boek van Zoetekoek, daar Gilles veel van hieldt, en zo vlytig uit leerde als hy kon.
 
Het wordt een hele toer de leerlingen duidelijk te maken dat zij niet met een persiflage van doen hebben, maar dat zij de 19de eeuwse opvoeders serieus moeten nemen en nederig de historische vaardigheid (3a,b) moeten betrachten: verplaats je in mensen van vroeger; ze waren anders dan wij; probeer ze te begrijpen.
 
Behaviorisme, psychoanalyse, constructivisme en terug
Waarom is ons gevoel van verbondenheid met de ijkpunten en opvoeders van toen verdwenen?
De scheppers van Jantje, Cornelis, Gilles en Hendrik waren misschien behavioristen avant la lettre. Wanneer een organisme leert van positieve en negatieve prikkels, dan is het verstandig om gewenst gedrag heftig te prijzen en te belonen met pruimen, kussen, zoetekoek en tenvoorbeeldstelling.
 
Of waren Hiëronymus van Alphen en Nicolaas Anslijn psychoanalytici avant la lettre? De kinderen ontwikkelen, waar je bij staat, hun Ueber-ich. Ze sublimeren aan een stuk door driftmatige impulsen (pruimen jatten, liegen, luieren, meppen) en verinnerlijken de eisen van vader, moeder en beschaving. Jantje, Cornelis en andere kinderen uit de 19de-eeuwse leesboeken zijn wandelende gewetentjes.
 
Het is duidelijk dat zij, eenmaal volwassen, het hoofd zullen weten te bieden aan onmatigheid in spijs en drank en naaktzwemmen en dat zij uit hun verdiende rijkdom gul zullen geven aan de armen. Leonard de Vries heeft er een bloemlezing (1712-1898) van samengesteld, Bloempjes der Vreugd voor de lieve Jeugd. Een vertederend boek. Ik kreeg heimwee naar ongecompliceerde opvoedingssituaties.
 
Wat is er toch gebeurd? Waarom is de Brave Hendrik geen Idealtype meer, maar een softie? Wat hebben we gedaan dat we moeten onderwijzen in een wildernis van mondigheid? Er lijkt geen troost voor mijn generatie. We hebben het zelf gewild. Waren we in de jaren ’70 niet van mening dat we kinderen moesten leren de werkelijkheid op eigen kracht te onderzoeken en te construeren?
 
Hebben we Hendrik en Jantje niet ontmaskerd als gedachteloze organismen, reagerend op als beloning vermomde repressie zoals Pavlovs hondje? Onttoverden we daarmee niet de schoolse werkelijkheid en willen we daarom terug naar Arie’s en Piets’ gecanoniseerde Pruikentijd? 
 
{mospagebreak}Het scabreuze kindervers
Na alle altruïstische Klaartjes, onverzettelijke Oranjes, dappere Trompen en Karolijntjes aan de piano, snakte ik naar iets scabreus of schunnigs. Dat is een drift die al die kleine hoempies de hele 19de eeuw moeten hebben gevoeld. De middag is laat. De griffel gaat. De meester praat. Het uurwerk slaat. En dan lekker buiten een goor aftelversje.
 
In het straatje van Tante Kaatje,
hing een piespot aan een draadje.
Alle mensen hadden lol.
In de piespot dreef een drol.
Krijg de hik.
Af ben ik.

Hèhe`. Dat lucht op. Ook op een School met de Bijbel.
 
School in Hekelingen, 1903
 
De dominee van takkenbos,
die wist niet waar hij kakken mos.
Hij kakte in zijn onderbroek,
een oliekoek.
Ie, wie, waai, weg.
En Johannes de Doper,
zijn pik is van koper,
zijn reet is van blik.
Af ben ik

Het is waarschijnlijk van alle eeuwen. Kinderen zetten de trots op hun pas verworven zindelijkheid en taalvaardigheid om in anaal gefixeerde rijmdwang.
 
Peter van den Hoven heeft een artikel op het internet geplaatst (zoekterm: DBNL): Uit de onderbuik. Over het scabreuze kindervers. Er hoort een fikse literatuurlijst bij. Verzuilde kinderen wierpen scabreusheden de straat over en weer, als sneeuwballen of eikels. Katholieke Elastieke! Protestante Olifante! Openbare Klapsigare! Protestante katteklante!  Nikse hufters, grote rufters! Roomse papen, zingen als apen. Klimmen in bomen, tot ze in de hemel komen. Dan trekken ze aan de bel en donderen in de hel.
 
Wilde ’t Nut dit soort poëzie door zangonderwijs verdringen? Of was het een strijd tegen De Zeven Vlooien? Zij trokken vaders onderbroekie an, een broek met gouden knopen, die gingen ze verkopen, aan wie, aan wie, aan wie? Aan Koning Willem III. Ai, het schennen van de majesteit!
 
Of het schennen van de dikke dominee, Tararaboemdejee, die had zijn gat verbrand al aan de kachelrand. Toen ging hij naar de plee en nam zijn pijpje mee. Maar bij de eerste druk, toen viel zijn pijpje stuk. Scabreus of schunnig? En wat te zeggen van het hobbelpaard van Constant, dat hij bereed, zomaar in zijn blote Constant…
 
{mospagebreak}Het scabreuze volwassenenvers
Heeft het muzikale beschavingsoffensief het schuine vers verbannen? Het is de vraag. Eenmaal volwassen bleven veel kinderen de drift voelen om de grenzen van het fatsoen te tarten.
 
Gerrit van der Linde (1808-1858), die, niet onbegrijpelijk, schreef onder het pseudoniem de Schoolmeester, nam het op voor een gevallen meisje.
 
Haar mond was rood.
Haar haar was blond.
Haar kleding bont.
Haar kleur gezond.
Haar oog was blauw.
Haar bedstee rauw.
Haar minnaar gauw.
Haar weerstand flauw.
Ze was een vrouw!
Haar buik werd rond.
Zij ongezond.
En uit de dop,
stond ras
een pop vol leven op.
Die door geschrei
en rijstebrij
haar vloeken doet, het zoet gevrij,
de scherpe steek der liefdebij.
 
En Ko Cassandra (1802-1868) neemt zoete wraak op Hiëronymus van Alphen.
 
Jantje zag een pruikje hangen.
Als een kosterspruik zo groot. ’
t Scheen dat Jantje het wou gaan plukken,
Schoon zijn nichtje het hem verbood.
Jantje vermant zich.
Zou ik aan een familie-pruikje,
mij vergrijpen willen? Neen!
 
Maar het nichtje heeft Jantjes monologue intérieur heimelijk beluisterd.
 
Braaf zo, Jantje, sprak zijn nichtje:
voor uw deugd mijn hartedief,
moogt ge thans het pruikje plukken.
Nu heeft nicht haar Jantje lief.

We kennen Willem Bilderdijk van omfloerste trom en rouwgebrom. Maar wie verwacht Aan Lotje van deze zwaarmoedige conservatief.
 
Gij hebt een roos, die fris bekoorlijk is en eêl (gaaf).
Maar Lotjelief, dit roosje ontbreekt een steel;
Wilt gij mij toestaan u te leren, het is ten slotte lente,
uw frisse roosje in te enten?
Het sap, ’t welk uit het steeltje vloeit,
maakt dat het roosje welig bloeit.
 
{mospagebreak}Bilderdijk schreef ook ‘Het vermakelijk ABC’ Iedere letter geeft aanleiding voor een schuin versje.
 
De letter C.
Clarinde, zoetelief! Toen ik uw mond laatst kuste,
en dat mijn ene hand op uwen boezem rustte,
mijn buik op uwen buik,
mijn tong in uwen mond,
dat was de beste smaak die ik ter wereld vond
Uw oester is ook goed, waarnaar ik watertand
en heb daarvoor ook steeds een stijf mes in de hand.

In 1815 schreef de toenmalige dichter des vaderlands, Hendrik Tollens (1780-1856), in op een prijsvraag voor een volkslied van het nieuwe Koninkrijk der Nederlanden. Het Wilhelmus vonden Vlamingen en Walen minder geschikt. Tollens won.
 
Wien Neêrlands bloed door d’ aders vloeit,
Van vreemde smetten vrij,
Wiens hart voor land en koning gloeit,
Verheff’de zang als wij…
 
Het lied werd nooit populair en toen de Belgen hun Brabançonne hadden, maakte het Wilhelmus een come back. Maar beide gezangen hebben het scabreuze lied niet kunnen doen vergeten.
 
{mospagebreak}Tegendraads
Dat de kinderen buiten het zicht van de meester schaterend van de onderbroekenlol hun engelachtigheid loochenden, is begrijpelijk.
 
Maar waren er dan geen volwassenen, wie de barstjes in het glazuur sprongen bij zoveel spanning tussen ideaal en werkelijkheid? Was er in die eeuw geen Stratemakeropzee of Puk van de Petteflet? Wie verstoorde de rust in opvoedingsland?
Ik laat vier kribbenbijters aan het woord, die scabreuze of schunnige - dat was destijds ook al een probleem - bakens waren in de zee van 19de-eeuwse belering.
 
De schoolmeester, eerder genoemde Gerrit van der Linde (1808-1858) was hoofd van een kostschool in Londen en schreef, misschien uit heimwee, spotdichten op typisch Hollandse zaken, zoals het schoolmeesterschap rond 1840.
 
Hij die, uit vrije keus,
en in zijn achterkamer,
met hoofdpijn als een hamer,
en met verstopte neus,
met klemming op zijn water, (hij moet nodig)
en lusten als een kater,
en met een stijven nek,
en vijf gebroken ruiten,
en deuren, die niet sluiten,
en krampen in zijn kuiten,
er uitziet als een gek;
is min nog te beklagen,
dan hy, die drie paar dagen,
in 't woelziek schoolvertrek,
de veestlucht en den drek, (veest is een wind),
de snotneus, d' ezelsvragen,
't afzichtlijk nagelknagen,
het krabblend luis-verjagen,
de vuile witte kragen,
en 't hartverduiv'lend plagen,
der jonkheid moet verdragen.
 
Hildebrand, (Nicolaas Beets, 1814-1903) was aanvankelijk dichter en schrijver van lichtvoetig werk. Nadat hij dominee geworden was (1840), kreeg zijn werk meer galm en gewicht. Hij schreef de Camera Obscura (een verzameling vrolijke schetsen) rond 1839 en stelt ons gerust: de Brave Hendrik gaat niet over een kind, maar over Anslijn zelf.

"Toen ik op school ging, maakten we in de hoogste klas, bestaande uit heertjes van negen en tien jaar, allen op woensdagmiddag een opstel, soms over een gegeven onderwerp, soms over een zelfgekozen onderwerp. Maar ik roep alle Jannen, Pieten, Willems en Heinen, waarmee ik in de schoolbanken zat op tot getuigen, dat er nooit iemand geweest is, die zijn lei heeft volgeschreven met ongestoord geluk uit zijn kindertijd. Nee, wij schreven diepzinnige betogen over de Deugd, of de Vier Jaargetijden. De Hollandse jongen met zijn blauwe kiel ...
 
Mevrouw! Ik spreek hier niet van uw bleekneuzige zoontje met de blauwe kringen onder zijn ogen. U maakt te veel werk van zijn haar, dat u wilt laten krullen. U bent te gevoelig bij het kiezen van zijn pet, die alleen geschikt is om beleefd af te nemen voor oom en tante, maar totaal onverdraaglijk bij het oplaten van vliegers en het spelen van krijgertje; spelletjes die U te wild vindt. Mevrouw, u heeft te veel boeken over opvoeding gelezen. Weet u wat u van uw zoontje maakt? Een gluiper, een klikspaan en een bangerd. Och mevrouw geef hem een andere pet en laat hem nooit thuis komen zonder buil of schram. Dan wordt hij een vent!"
 
Multatuli, (Eduard Douwes Dekker 1820-1887) vatte invallen, spreuken en korte schetsen (1862-1877) samen in een bundel ‘Ideeën’. Multatuli
 
Ze werden niet door een groot publiek gelezen en zeker niet door kinderen, maar het verhaal van meester Pennewip en Woutertje Pieterse werpt vanuit 1877 een vrolijk licht op de stofomschrijving van 2006.
"De school was leeg. De banken zagen er uit alsof de leerlingen daarop al hun verveling hadden achtergelaten. De kaart van Europa keek verdrietig neer op de stapel schrijfboekjes, waarnaast de potloodstompjes lagen, tot op het bot afgekloven. Pennewip kijkt kindergedichtjes over de deugd na.
 
Op het vaderland. Vaderland, koek en amandelen, ik ga in de maneschijn wandelen, koek, vaderland en brandewijn, ik ga wandelen in de maneschijn, vijf vingers heb ik aan mijn hand, ter eer van het lieve vaderland. Na een hele reeks deugdzame rijmpjes: Woutertje Pieterse, Roverslied…- Hè… wat is dat? En de deugd… waar is de deugd? Helaas, helaas… er was geen spoor van deugd te zien op Wouters blaadje! Arme pruik! Meester Pennewip rukte haar af…‘Heremensechristenzieligehemelsegoeiegenadigedeugdvanmeleven…!’ "
 
Pennewip zoekt, ontzet over Woutertjes gedicht en verdorvenheid, troost bij een gezelschap opvoeders.
"- Uw zoon, juffrouw Pieterse, behoort tot de klasse der rovers, moordenaars, vrouwenschenders en brandstichters. Ik zal zijn gedicht voorlezen…
 
Roverslied
Met mijn zwaard op mijn paard en mijn helm op mijn hoofd, er op los!
En de vijand de schedel gekloofd. - Christenzielen, riep het hele gezelschap, is-i dol?-
En vooruit! Op de weg,langs de heg, met een houw en een stoot,
de dragonders verjaagd, en de de markgraaf gedood… om de buit!
En de buit, is mijn bruid, mij gekocht met mijn staal. -
Heb je van zijn leven…zijn bruid…die jongen heeft pas gewisseld…-
Als de wind, zo gezwind, jaag ik voort met mijn vracht
en ik sla op haar schreien en kermen geen acht,wat genot! - Dat noemt-i genot! Ik word ‘r koud van! -
En banier, op hoezee, wie gaat mee?
Nu geen schepsel verschoond, nu de mannen gehangen,
de vrouwen gehoond. Voor plezier!
- Het hele gezelschap lag in zwijm.- "
 
{mospagebreak}Piet de Smeerpoets 
In het midden van de 19de eeuw werd een gewaagd soort gedichtjes populair. Het idee kwam van de Duitse kinderarts, Heinrich Hoffmann (1809-1895). Hij wilde kinderen verlossen van de redeloze angsten voor boemannen en straf, die opvoeders het leven gemakkelijk maakten maar de kinderen in zijn spreekkamer hysterisch.
 
Hij ontwierp zijn ‘Struwwelpeter’, (1844), een anti-heldje, een mooi voorbeeld van paradoxale opvoedkunde. In Nederland was er een markt voor. Struwwelpeter werd Piet de Smeerpoets. Stoute kinderen lopen in de gedichtjes steevast tegen een absurde straf aan, zoals in De allerdroevigste geschiedenis met de zwavelstokjes.
 
Paulientje bleef te huis, alleen, naar tante gingen de ouders heen; zij was een kleine lachebek en liep al zingend door het vertrek.
 
Daar zag ze opeens een doosje staan, met zwavelstokjes vol gelaân.
‘Ei!’ riep Paulien, ‘dat zou voor mijn, een recht plezierig speelgoed zijn.’
En zoo gezegd en zoo gedaan, zij stak een zwavelstokje aan.
O, schrik! Haar kleertjes vatten vlam!
Ach! Dat ze ook aan het doosje kwam!
Daar brandt de hand reeds en het haar,
En eind’lijk brandt ze helegaar.
Paulientje brandt in 8 versregels helemaal uit. Ze is tot een hoopje asch vergaan.
Waar nog haar’ schoentjes nevens staan.
 
De kinderen weken onder druk van de deugdzaamheid uit naar het scabreuze. De meesters, zoals in alle tijden tobbend tussen ideaal en klaslokaal, konden Multatuli, de Schoolmeester, Hoffmann en Hildebrand lezen en opgelucht grinniken.
 
{mospagebreak}De moraal 
…schoolzang bood een alternatief voor scabreuze straatliedjes…
 
Schurftig, eerbaar of anaal,
Welgevoeglijk of banaal,
Wie, bij Locke! heeft toch gelijk?
Hildebrand of Bilderdijk?
Zoetekoek of Struwwelpeter?
Ach, mijn kind, je weet nu beter.
Leer van deze stofomschrijver
Historisch perspectief en ijver.
En onthoud wat nergens staat:
Scabreus is ’t mooiste wat bestaat.
 
Joop Walhain  (Joop Walhain is geschiedenisdocent en mede-auteur van het eindexamenkatern ‘Van kind tot burger’ van Nijgh/Versluys.)
 
Literatuur
Voor wie zich wil verdiepen in meer schunnigs en beschaafds:
1 Constant heeft een hobbelpaard. 350 ongecensureerde kinder- en volksversjes. Samenstelling: Gerard van de Garde. Amsterdam 1987.
 
2 Jantje zag een pruikje hangen. Nederlandse priapeeën door de eeuwen heen. Samenstelling: Rody Chamuleau. Amsterdam. 1991.
3 Razernij der liefde. Ontuchtige poëzie in de Nederlanden. Samenstelling: Hans van Straten. Amsterdam 1992.
 
4 Peter van den Hoven heeft een artikel op het internet geplaatst: Uit de onderbuik. Over het scabreuze kindervers. Zie de link hieronder. DBNL is de Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren. Van Hoven toont een uitgebreide literatuurlijst.
 
{mosbookmarks:bm=838}
 
5 Heinrich Hoffmann (1844). Lustige Geschichten und drollige Bilder mit 15 schön kolorierten Tafeln für Kinder 3-6 Jahren. (NB Struwwelpeter heeft Hoffmann overgenomen van Gavarni’s Enfent Terrible)
6 Leonard de Vries heeft een bloemlezing (1712-1898) samengesteld uit ‘welvoeglijke’ opvoedingspoëzie uit de 19de eeuw, Bloempjes der Vreugd voor de lieve Jeugd. Haarlem 1976.

Bij dit artikel hoort een klankbeeld of les, die NijghVersluys aanbiedt aan geïnteresseerde docenten en leerlingen. De les wordt gegeven aan de hand van teksten, opdrachten en een cd met muziek en voordracht.
 
Ook de les 'De Vietnamese Rock Opera' (zie de Onderwijsrubriek op deze site) kan verzorgd worden. Als tegemoetkoming in de kosten wordt een bijdrage van € 2,= per leerling per workshop gevraagd.
 
Bent u geïnteresseerd? Neem contact op met de auteur, joopwalhain@home.nl
 
Bericht geplaatst in: artikel